Een score gebaseerd op de concentraties van 14 biochemische stoffen in het bloed, voorspelt de kans op overlijden iets beter dan bekende risicofactoren als bloeddruk, overgewicht en cholesterol. Maar of de ene voorspelling echt beter is dan de andere, is nog niet zo simpel vast te stellen. Want wil je vooral weinig vals negatieve, of weinig vals positieve voorspellingen?
Het zorgde eind augustus voor enige reuring in de media: een bloedtest die, bij schijnbaar gezonde mensen, kon vaststellen of ze over een paar jaar dood zouden gaan. Het was alsof bij iedereen al ‘de dood in het bloed zit’: analyse van één druppel bloed zou met 83 procent trefkans de personen er uit pikken die nog minder dan vijf of tien jaar te leven hebben.
De realiteit is een stuk genuanceerder. Ten eerste is die 83 procent trefzekerheid niet per se indrukwekkend. Als het middelbare scholieren betreft, voorspel je gewoon dat ze allemaal over tien jaar nog leven, en dan krijg je (althans in Nederland) in meer dan 83 procent van de gevallen gelijk.
Moet je de tien-jaarsoverleving voorspellen voor een verpleegtehuis, dan voorspel je dat iedereen over tien jaar dood is en scoor je ook ruim hoger dan 83 procent. Leeftijd en een eerste indruk van iemands gezondheid zijn statistisch al behoorlijk voorspellend. 83 procent goed scoren is pas knap, als de kans op overleven/overlijden ongeveer 50/50 is.